desolidariseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van desolidariseren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | desolidariseren | te desolidariseren | ||||||
toekomend | zullen desolidariseren | te zullen desolidariseren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedesolidariseerd | te hebben gedesolidariseerd | ||||||
toekomend | gedesolidariseerd zullen hebben | gedesolidariseerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
desolidariserend | gedesolidariseerd | ev. desolidariseer |
mv. verouderd desolidariseert |
desolidarisere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | desolidariseer | desolidariseert | desolidariseert | desolidariseert | desolidariseert | desolidariseren | desolidariseren | desolidariseren | |
verleden (o.v.t.) | desolidariseerde | desolidariseerde | desolidariseerde | desolidariseerde | desolidariseerde | desolidariseerden | desolidariseerden | desolidariseerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal desolidariseren | zult/zal desolidariseren | zult/zal desolidariseren | zult desolidariseren | zal desolidariseren | zullen desolidariseren | zullen desolidariseren | zullen desolidariseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou desolidariseren | zou desolidariseren | zou(dt) desolidariseren | zoudt desolidariseren | zou desolidariseren | zouden desolidariseren | zouden desolidariseren | zouden desolidariseren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedesolidariseerd | hebt gedesolidariseerd | hebt/heeft gedesolidariseerd | hebt gedesolidariseerd | heeft gedesolidariseerd | hebben gedesolidariseerd | hebben gedesolidariseerd | hebben gedesolidariseerd | |
verleden (v.v.t.) | had gedesolidariseerd | had gedesolidariseerd | had gedesolidariseerd | hadt gedesolidariseerd | had gedesolidariseerd | hadden gedesolidariseerd | hadden gedesolidariseerd | hadden gedesolidariseerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedesolidariseerd hebben | zal/zult gedesolidariseerd hebben | zult/zal gedesolidariseerd hebben | zult gedesolidariseerd hebben | zal gedesolidariseerd hebben | zullen gedesolidariseerd hebben | zullen gedesolidariseerd hebben | zullen gedesolidariseerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedesolidariseerd hebben | zou gedesolidariseerd hebben | zou/zoudt gedesolidariseerd hebben | zoudt gedesolidariseerd hebben | zou gedesolidariseerd hebben | zouden gedesolidariseerd hebben | zouden gedesolidariseerd hebben | zouden gedesolidariseerd hebben |