Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·so·li·da·ri·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
desolidariseren
desolidariseerde
gedesolidariseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

desolidariseren

  1. iemand ontheven van de gevolgen van een verbintenis aangegaan door die persoon zelf of door derden
Verwante begrippen

Gangbaarheid