Telwoord (ces)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900
  • de·set

deset

  1. tien; "10", het getal tussen negen en elf
    «Bude nás tam deset
    We zullen daar met z'n tienen zijn.
telwoord
hoofdtelwoord deset
rangtelwoord desátý
telbijwoord desetkrát
zelfstandig naamwoord desítka
verzameltelwoord desatery
soorttelwoord desaterý