deelnemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van deelnemen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | deelnemen | deel te nemen | ||||||
toekomend | zullen deelnemen deel zullen nemen |
te zullen deelnemen deel te zullen nemen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben deelgenomen | te hebben deelgenomen | ||||||
toekomend | deelgenomen zullen hebben | deelgenomen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
deelnemend | deelgenomen | ev. neem deel |
mv. verouderd neemt deel |
neme deel (bijzin) deelneme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | neem deel | neemt deel | neemt deel | neemt deel | neemt deel | nemen deel | nemen deel | nemen deel | |
verleden (o.v.t.) | nam deel | nam deel | nam deel | naamt deel | nam deel | namen deel | namen deel | namen deel | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal deelnemen | zult/zal deelnemen | zult/zal deelnemen | zult deelnemen | zal deelnemen | zullen deelnemen | zullen deelnemen | zullen deelnemen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou deelnemen | zou deelnemen | zou(dt) deelnemen | zoudt deelnemen | zou deelnemen | zouden deelnemen | zouden deelnemen | zouden deelnemen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | deelneem | deelneemt | deelneemt | deelneemt | deelneemt | deelnemen | deelnemen | deelnemen | |
verleden (o.v.t.) | deelnam | deelnam | deelnam | deelnaamt | deelnam | deelnamen | deelnamen | deelnamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal deelnemen deel zal nemen |
zult/zal deelnemen deel zult/zal nemen |
zult/zal deelnemen deel zult/zal nemen |
zult deelnemen deel zult nemen |
zal deelnemen deel zal nemen |
zullen deelnemen deel zullen nemen |
zullen deelnemen deel zullen nemen |
zullen deelnemen deel zullen nemen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou deelnemen deel zou nemen |
zou deelnemen deel zou nemen |
zou(dt) deelnemen deel zou(dt) nemen |
zoudt deelnemen deel zoudt nemen |
zou deelnemen deel zou nemen |
zouden deelnemen deel zouden nemen |
zouden deelnemen deel zouden nemen |
zouden deelnemen deel zouden nemen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb deelgenomen | hebt deelgenomen | hebt/heeft deelgenomen | hebt deelgenomen | heeft deelgenomen | hebben deelgenomen | hebben deelgenomen | hebben deelgenomen | |
verleden (v.v.t.) | had deelgenomen | had deelgenomen | had deelgenomen | hadt deelgenomen | had deelgenomen | hadden deelgenomen | hadden deelgenomen | hadden deelgenomen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal deelgenomen hebben | zal/zult deelgenomen hebben | zult/zal deelgenomen hebben | zult deelgenomen hebben | zal deelgenomen hebben | zullen deelgenomen hebben | zullen deelgenomen hebben | zullen deelgenomen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou deelgenomen hebben | zou deelgenomen hebben | zou/zoudt deelgenomen hebben | zoudt deelgenomen hebben | zou deelgenomen hebben | zouden deelgenomen hebben | zouden deelgenomen hebben | zouden deelgenomen hebben |