deeg
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- deeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deeg | degen |
verkleinwoord | deegje | deegjes |
Zelfstandig naamwoord
deeg o
- het ongebakken kneedbare uitgangsmateriaal voor het bakken van diverse broden en gebak, vervaardigd van meel aangevuld met rijsmiddelen (gist, bakpoeder, ei, ...), vloeistoffen (melk, water, ...) en smaakstoffen zoals suiker en zout
Uitdrukkingen en gezegden
- Een koekje van eigen deeg geven/krijgen
behandeld worden zoals je anderen behandelt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord deeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "deeg" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "deeg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deeg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be