Nederlands

 
frambozen-perentaart met korstdeeg
Uitspraak
Woordafbreking
  • korst·deeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord korstdeeg korstdegen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het korstdeego

  1. deeg dat gebruikt wordt om een stevige korst te maken voor een met zachte of losse vulling op te vullen taart, deeg voor pasteien
    • U kunt de vullingen en deegsoorten van de taarten van gisteren en vandaag uitwisselen: dus bijvoorbeeld de kweepeervulling (gisteren) combineren met het korstdeeg (vandaag), of de stoofperen (vandaag) met bladerdeeg (gisteren). Bladerdeeg is snel en gemakkelijk, maar moet u direct eten, omdat het gauw slap wordt; korstdeeg is bewerkelijker, maar blijft langer knapperig.[2] 
    • De hazenrug in korstdeeg heeft het voorkomen van een soes die baadt in rodekooljus. Het vlees binnenin is smaakvol, maar niet rosé of rood zoals we het zelf zouden bereiden, wat uiteraard komt doordat het deeg moet garen in de oven. Het hert is goed gebakken; de saus is niet te speculazig van smaak, maar geeft het wild net een mooi accent.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Loethe Olthuis 14 oktober 2011
  3. NRC Frank van Dijl 29 december 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be