decapiteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van decapiteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | decapiteren | te decapiteren | ||||||||
toekomend | zullen decapiteren | te zullen decapiteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedecapiteerd | te hebben gedecapiteerd | ||||||||
toekomend | gedecapiteerd zullen hebben | gedecapiteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
decapiterend | gedecapiteerd | ev. decapiteer |
mv. verouderd decapiteert |
decapitere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | decapiteer | decapiteert | decapiteert | decapiteert | decapiteert | decapiteren | decapiteren | decapiteren | |||
verleden (o.v.t.) | decapiteerde | decapiteerde | decapiteerde | decapiteerde | decapiteerde | decapiteerden | decapiteerden | decapiteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal decapiteren | zult/zal decapiteren | zult/zal decapiteren | zult decapiteren | zal decapiteren | zullen decapiteren | zullen decapiteren | zullen decapiteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou decapiteren | zou decapiteren | zou(dt) decapiteren | zoudt decapiteren | zou decapiteren | zouden decapiteren | zouden decapiteren | zouden decapiteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedecapiteerd | hebt gedecapiteerd | hebt/heeft gedecapiteerd | hebt gedecapiteerd | heeft gedecapiteerd | hebben gedecapiteerd | hebben gedecapiteerd | hebben gedecapiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedecapiteerd | had gedecapiteerd | had gedecapiteerd | hadt gedecapiteerd | had gedecapiteerd | hadden gedecapiteerd | hadden gedecapiteerd | hadden gedecapiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedecapiteerd hebben | zal/zult gedecapiteerd hebben | zult/zal gedecapiteerd hebben | zult gedecapiteerd hebben | zal gedecapiteerd hebben | zullen gedecapiteerd hebben | zullen gedecapiteerd hebben | zullen gedecapiteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedecapiteerd hebben | zou gedecapiteerd hebben | zou/zoudt gedecapiteerd hebben | zoudt gedecapiteerd hebben | zou gedecapiteerd hebben | zouden gedecapiteerd hebben | zouden gedecapiteerd hebben | zouden gedecapiteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedecapiteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedecapiteerd | er is gedecapiteerd | |||||||||
verleden | er werd gedecapiteerd | er was gedecapiteerd | |||||||||
toekomend | er zal gedecapiteerd worden | er zal gedecapiteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedecapiteerd worden | er zou gedecapiteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedecapiteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedecapiteerd worden | gedecapiteerd te worden | ||||||||
toekomend | gedecapiteerd zullen worden | gedecapiteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedecapiteerd zijn | gedecapiteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedecapiteerd zullen zijn | gedecapiteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedecapiteerd | wordt gedecapiteerd | wordt gedecapiteerd | wordt gedecapiteerd | wordt gedecapiteerd | worden gedecapiteerd | worden gedecapiteerd | worden gedecapiteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedecapiteerd | werd gedecapiteerd | werd gedecapiteerd | werdt gedecapiteerd | werd gedecapiteerd | werden gedecapiteerd | werden gedecapiteerd | werden gedecapiteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedecapiteerd worden | zult gedecapiteerd worden | zult gedecapiteerd worden | zult gedecapiteerd worden | zal gedecapiteerd worden | zullen gedecapiteerd worden | zullen gedecapiteerd worden | zullen gedecapiteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedecapiteerd worden | zou gedecapiteerd worden | zou/zoudt gedecapiteerd worden | zoudt gedecapiteerd worden | zou gedecapiteerd worden | zouden gedecapiteerd worden | zouden gedecapiteerd worden | zouden gedecapiteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedecapiteerd | bent gedecapiteerd | bent/is gedecapiteerd | zijt gedecapiteerd | is gedecapiteerd | zijn gedecapiteerd | zijn gedecapiteerd | zijn gedecapiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedecapiteerd | was gedecapiteerd | was gedecapiteerd | waart gedecapiteerd | was gedecapiteerd | waren gedecapiteerd | waren gedecapiteerd | waren gedecapiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedecapiteerd zijn | zult gedecapiteerd zijn | zult gedecapiteerd zijn | zult gedecapiteerd zijn | zal gedecapiteerd zijn | zullen gedecapiteerd zijn | zullen gedecapiteerd zijn | zullen gedecapiteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedecapiteerd zijn | zou gedecapiteerd zijn | zou/zoudt gedecapiteerd zijn | zoudt gedecapiteerd zijn | zou gedecapiteerd zijn | zouden gedecapiteerd zijn | zouden gedecapiteerd zijn | zouden gedecapiteerd zijn |