• cre·di·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord crediteur crediteuren
crediteurs
verkleinwoord crediteurtje crediteurtjes

de crediteurm

  1. (boekhouding) iemand aan wie iemand iets (meestal geld) verschuldigd is
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]