conveniëren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van conveniëren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | conveniëren | te conveniëren | ||||||
toekomend | zullen conveniëren | te zullen conveniëren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconvenieerd | te hebben geconvenieerd | ||||||
toekomend | geconvenieerd zullen hebben | geconvenieerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
conveniërend | geconvenieerd | ev. convenieer |
mv. verouderd convenieert |
conveniëre | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | convenieer | convenieert | convenieert | convenieert | convenieert | conveniëren | conveniëren | conveniëren | |
verleden (o.v.t.) | convenieerde | convenieerde | convenieerde | convenieerde | convenieerde | convenieerden | convenieerden | convenieerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal conveniëren | zult/zal conveniëren | zult/zal conveniëren | zult conveniëren | zal conveniëren | zullen conveniëren | zullen conveniëren | zullen conveniëren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou conveniëren | zou conveniëren | zou(dt) conveniëren | zoudt conveniëren | zou conveniëren | zouden conveniëren | zouden conveniëren | zouden conveniëren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconvenieerd | hebt geconvenieerd | hebt/heeft geconvenieerd | hebt geconvenieerd | heeft geconvenieerd | hebben geconvenieerd | hebben geconvenieerd | hebben geconvenieerd | |
verleden (v.v.t.) | had geconvenieerd | had geconvenieerd | had geconvenieerd | hadt geconvenieerd | had geconvenieerd | hadden geconvenieerd | hadden geconvenieerd | hadden geconvenieerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconvenieerd hebben | zal/zult geconvenieerd hebben | zult/zal geconvenieerd hebben | zult geconvenieerd hebben | zal geconvenieerd hebben | zullen geconvenieerd hebben | zullen geconvenieerd hebben | zullen geconvenieerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconvenieerd hebben | zou geconvenieerd hebben | zou/zoudt geconvenieerd hebben | zoudt geconvenieerd hebben | zou geconvenieerd hebben | zouden geconvenieerd hebben | zouden geconvenieerd hebben | zouden geconvenieerd hebben |