• con·ve·nië·ren, con·ve·ni·eren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelegen komen’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Latijnse venire met het voorvoegsel con- [2]
  • afgeleid van het Franse convenir (schikken, bevallen, overeenstemmen) (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
conveniëren
convenieerde
geconvenieerd
zwak -d volledig

conveniëren [3]

  1. absoluut passen, gelegen komen, schikken
  2. overgankelijk bijeenroepen
    • De Gouverneur-Generaal en Raden van Indiën kunnen in het civile voor gene andere Regtbank in Indiën worden geconvenieerd dan voor het Hoge-Geregtshof. [4]  
  3. overgankelijk (juridisch) overeenkomen
    • En is eindelijk nog goedgevonden en geconvenieerd dat nopens 't geen waar over bij deze conventie niet speciaal is verdragen een ijder der beide heeren contractanten zal zijn ...[5] 
79 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[6]
  1. "conveniëren" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. conveniëren op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Neêrlands Indië deel 8. 1864
  5. Handvesten, privilegien, vrijheden, voorregten, octrooijen enz. der stad Dordrecht.
    Pieter Hendrik van de Wall
    1790
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be