convenir
- con·ve·nir
- Uit Latijn convenire.
convenir
- geschikt, passend zijn
- schikken, uitkomen
- overeenkomen, overeenstemming bereiken
- het eens worden over
- con·ve·nir
- Uit Latijn convenire.
convenir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
convenir |
convenía |
convenido |
volledig |
- [1] acordar