• con·ve·ni·eer
vervoeging van
conveniëren

convenieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conveniëren
    • Ik convenieer. 
  2. gebiedende wijs van conveniëren
    • Convenieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conveniëren
    • Convenieer je?