contrasigneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van contrasigneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | contrasigneren | te contrasigneren | ||||||||
toekomend | zullen contrasigneren | te zullen contrasigneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecontrasigneerd | te hebben gecontrasigneerd | ||||||||
toekomend | gecontrasigneerd zullen hebben | gecontrasigneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
contrasignerend | gecontrasigneerd | ev. contrasigneer |
mv. verouderd contrasigneert |
contrasignere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | contrasigneer | contrasigneert | contrasigneert | contrasigneert | contrasigneert | contrasigneren | contrasigneren | contrasigneren | |||
verleden (o.v.t.) | contrasigneerde | contrasigneerde | contrasigneerde | contrasigneerde | contrasigneerde | contrasigneerden | contrasigneerden | contrasigneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal contrasigneren | zult/zal contrasigneren | zult/zal contrasigneren | zult contrasigneren | zal contrasigneren | zullen contrasigneren | zullen contrasigneren | zullen contrasigneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou contrasigneren | zou contrasigneren | zou(dt) contrasigneren | zoudt contrasigneren | zou contrasigneren | zouden contrasigneren | zouden contrasigneren | zouden contrasigneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecontrasigneerd | hebt gecontrasigneerd | hebt/heeft gecontrasigneerd | hebt gecontrasigneerd | heeft gecontrasigneerd | hebben gecontrasigneerd | hebben gecontrasigneerd | hebben gecontrasigneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecontrasigneerd | had gecontrasigneerd | had gecontrasigneerd | hadt gecontrasigneerd | had gecontrasigneerd | hadden gecontrasigneerd | hadden gecontrasigneerd | hadden gecontrasigneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecontrasigneerd hebben | zal/zult gecontrasigneerd hebben | zult/zal gecontrasigneerd hebben | zult gecontrasigneerd hebben | zal gecontrasigneerd hebben | zullen gecontrasigneerd hebben | zullen gecontrasigneerd hebben | zullen gecontrasigneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecontrasigneerd hebben | zou gecontrasigneerd hebben | zou/zoudt gecontrasigneerd hebben | zoudt gecontrasigneerd hebben | zou gecontrasigneerd hebben | zouden gecontrasigneerd hebben | zouden gecontrasigneerd hebben | zouden gecontrasigneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecontrasigneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecontrasigneerd | er is gecontrasigneerd | |||||||||
verleden | er werd gecontrasigneerd | er was gecontrasigneerd | |||||||||
toekomend | er zal gecontrasigneerd worden | er zal gecontrasigneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecontrasigneerd worden | er zou gecontrasigneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecontrasigneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecontrasigneerd worden | gecontrasigneerd te worden | ||||||||
toekomend | gecontrasigneerd zullen worden | gecontrasigneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecontrasigneerd zijn | gecontrasigneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecontrasigneerd zullen zijn | gecontrasigneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecontrasigneerd | wordt gecontrasigneerd | wordt gecontrasigneerd | wordt gecontrasigneerd | wordt gecontrasigneerd | worden gecontrasigneerd | worden gecontrasigneerd | worden gecontrasigneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecontrasigneerd | werd gecontrasigneerd | werd gecontrasigneerd | werdt gecontrasigneerd | werd gecontrasigneerd | werden gecontrasigneerd | werden gecontrasigneerd | werden gecontrasigneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecontrasigneerd worden | zult gecontrasigneerd worden | zult gecontrasigneerd worden | zult gecontrasigneerd worden | zal gecontrasigneerd worden | zullen gecontrasigneerd worden | zullen gecontrasigneerd worden | zullen gecontrasigneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecontrasigneerd worden | zou gecontrasigneerd worden | zou/zoudt gecontrasigneerd worden | zoudt gecontrasigneerd worden | zou gecontrasigneerd worden | zouden gecontrasigneerd worden | zouden gecontrasigneerd worden | zouden gecontrasigneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecontrasigneerd | bent gecontrasigneerd | bent/is gecontrasigneerd | zijt gecontrasigneerd | is gecontrasigneerd | zijn gecontrasigneerd | zijn gecontrasigneerd | zijn gecontrasigneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecontrasigneerd | was gecontrasigneerd | was gecontrasigneerd | waart gecontrasigneerd | was gecontrasigneerd | waren gecontrasigneerd | waren gecontrasigneerd | waren gecontrasigneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecontrasigneerd zijn | zult gecontrasigneerd zijn | zult gecontrasigneerd zijn | zult gecontrasigneerd zijn | zal gecontrasigneerd zijn | zullen gecontrasigneerd zijn | zullen gecontrasigneerd zijn | zullen gecontrasigneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecontrasigneerd zijn | zou gecontrasigneerd zijn | zou/zoudt gecontrasigneerd zijn | zoudt gecontrasigneerd zijn | zou gecontrasigneerd zijn | zouden gecontrasigneerd zijn | zouden gecontrasigneerd zijn | zouden gecontrasigneerd zijn |