contra-indiceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van contra-indiceren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | contra-indiceren | te contra-indiceren | ||||||
toekomend | zullen contra-indiceren | te zullen contra-indiceren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecontra-indiceerd | te hebben gecontra-indiceerd | ||||||
toekomend | gecontra-indiceerd zullen hebben | gecontra-indiceerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
contra-indicerend | gecontra-indiceerd | ev. contra-indiceer |
mv. verouderd contra-indiceert |
contra-indicere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | contra-indiceer | contra-indiceert | contra-indiceert | contra-indiceert | contra-indiceert | contra-indiceren | contra-indiceren | contra-indiceren | |
verleden (o.v.t.) | contra-indiceerde | contra-indiceerde | contra-indiceerde | contra-indiceerde | contra-indiceerde | contra-indiceerden | contra-indiceerden | contra-indiceerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal contra-indiceren | zult/zal contra-indiceren | zult/zal contra-indiceren | zult contra-indiceren | zal contra-indiceren | zullen contra-indiceren | zullen contra-indiceren | zullen contra-indiceren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou contra-indiceren | zou contra-indiceren | zou(dt) contra-indiceren | zoudt contra-indiceren | zou contra-indiceren | zouden contra-indiceren | zouden contra-indiceren | zouden contra-indiceren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecontra-indiceerd | hebt gecontra-indiceerd | hebt/heeft gecontra-indiceerd | hebt gecontra-indiceerd | heeft gecontra-indiceerd | hebben gecontra-indiceerd | hebben gecontra-indiceerd | hebben gecontra-indiceerd | |
verleden (v.v.t.) | had gecontra-indiceerd | had gecontra-indiceerd | had gecontra-indiceerd | hadt gecontra-indiceerd | had gecontra-indiceerd | hadden gecontra-indiceerd | hadden gecontra-indiceerd | hadden gecontra-indiceerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecontra-indiceerd hebben | zal/zult gecontra-indiceerd hebben | zult/zal gecontra-indiceerd hebben | zult gecontra-indiceerd hebben | zal gecontra-indiceerd hebben | zullen gecontra-indiceerd hebben | zullen gecontra-indiceerd hebben | zullen gecontra-indiceerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecontra-indiceerd hebben | zou gecontra-indiceerd hebben | zou/zoudt gecontra-indiceerd hebben | zoudt gecontra-indiceerd hebben | zou gecontra-indiceerd hebben | zouden gecontra-indiceerd hebben | zouden gecontra-indiceerd hebben | zouden gecontra-indiceerd hebben |