confronteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van confronteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | confronteren | te confronteren | ||||||||
toekomend | zullen confronteren | te zullen confronteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconfronteerd | te hebben geconfronteerd | ||||||||
toekomend | geconfronteerd zullen hebben | geconfronteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
confronterend | geconfronteerd | ev. confronteer |
mv. verouderd confronteert |
confrontere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | confronteer | confronteert | confronteert | confronteert | confronteert | confronteren | confronteren | confronteren | |||
verleden (o.v.t.) | confronteerde | confronteerde | confronteerde | confronteerde | confronteerde | confronteerden | confronteerden | confronteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal confronteren | zult/zal confronteren | zult/zal confronteren | zult confronteren | zal confronteren | zullen confronteren | zullen confronteren | zullen confronteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou confronteren | zou confronteren | zou(dt) confronteren | zoudt confronteren | zou confronteren | zouden confronteren | zouden confronteren | zouden confronteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconfronteerd | hebt geconfronteerd | hebt/heeft geconfronteerd | hebt geconfronteerd | heeft geconfronteerd | hebben geconfronteerd | hebben geconfronteerd | hebben geconfronteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconfronteerd | had geconfronteerd | had geconfronteerd | hadt geconfronteerd | had geconfronteerd | hadden geconfronteerd | hadden geconfronteerd | hadden geconfronteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconfronteerd hebben | zal/zult geconfronteerd hebben | zult/zal geconfronteerd hebben | zult geconfronteerd hebben | zal geconfronteerd hebben | zullen geconfronteerd hebben | zullen geconfronteerd hebben | zullen geconfronteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconfronteerd hebben | zou geconfronteerd hebben | zou/zoudt geconfronteerd hebben | zoudt geconfronteerd hebben | zou geconfronteerd hebben | zouden geconfronteerd hebben | zouden geconfronteerd hebben | zouden geconfronteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconfronteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconfronteerd | er is geconfronteerd | |||||||||
verleden | er werd geconfronteerd | er was geconfronteerd | |||||||||
toekomend | er zal geconfronteerd worden | er zal geconfronteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconfronteerd worden | er zou geconfronteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconfronteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconfronteerd worden | geconfronteerd te worden | ||||||||
toekomend | geconfronteerd zullen worden | geconfronteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconfronteerd zijn | geconfronteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconfronteerd zullen zijn | geconfronteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconfronteerd | wordt geconfronteerd | wordt geconfronteerd | wordt geconfronteerd | wordt geconfronteerd | worden geconfronteerd | worden geconfronteerd | worden geconfronteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconfronteerd | werd geconfronteerd | werd geconfronteerd | werdt geconfronteerd | werd geconfronteerd | werden geconfronteerd | werden geconfronteerd | werden geconfronteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconfronteerd worden | zult geconfronteerd worden | zult geconfronteerd worden | zult geconfronteerd worden | zal geconfronteerd worden | zullen geconfronteerd worden | zullen geconfronteerd worden | zullen geconfronteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconfronteerd worden | zou geconfronteerd worden | zou/zoudt geconfronteerd worden | zoudt geconfronteerd worden | zou geconfronteerd worden | zouden geconfronteerd worden | zouden geconfronteerd worden | zouden geconfronteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconfronteerd | bent geconfronteerd | bent/is geconfronteerd | zijt geconfronteerd | is geconfronteerd | zijn geconfronteerd | zijn geconfronteerd | zijn geconfronteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconfronteerd | was geconfronteerd | was geconfronteerd | waart geconfronteerd | was geconfronteerd | waren geconfronteerd | waren geconfronteerd | waren geconfronteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconfronteerd zijn | zult geconfronteerd zijn | zult geconfronteerd zijn | zult geconfronteerd zijn | zal geconfronteerd zijn | zullen geconfronteerd zijn | zullen geconfronteerd zijn | zullen geconfronteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconfronteerd zijn | zou geconfronteerd zijn | zou/zoudt geconfronteerd zijn | zoudt geconfronteerd zijn | zou geconfronteerd zijn | zouden geconfronteerd zijn | zouden geconfronteerd zijn | zouden geconfronteerd zijn |