• con·fron·teert
vervoeging van
confronteren

confronteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confronteren
    • Jij confronteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confronteren
    • Hij confronteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van confronteren
    • Confronteert!