• con·fron·te·rend
vervoeging van: confronteren
verbogen vorm: confronterende

confronterend

  1. onvoltooid deelwoord van confronteren
     De waarheid kon hard, helder en bijzonder confronterend zijn.[1]
     Ergens in haar achterhoofd klonk namelijk een stemmetje. Een stemmetje dat confronterende dingen zei.[1]