concluderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van concluderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | concluderen | te concluderen | ||||||||
toekomend | zullen concluderen | te zullen concluderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconcludeerd | te hebben geconcludeerd | ||||||||
toekomend | geconcludeerd zullen hebben | geconcludeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
concluderend | geconcludeerd | ev. concludeer |
mv. verouderd concludeert |
concludere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | concludeer | concludeert | concludeert | concludeert | concludeert | concluderen | concluderen | concluderen | |||
verleden (o.v.t.) | concludeerde | concludeerde | concludeerde | concludeerde | concludeerde | concludeerden | concludeerden | concludeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal concluderen | zult/zal concluderen | zult/zal concluderen | zult concluderen | zal concluderen | zullen concluderen | zullen concluderen | zullen concluderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou concluderen | zou concluderen | zou(dt) concluderen | zoudt concluderen | zou concluderen | zouden concluderen | zouden concluderen | zouden concluderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconcludeerd | hebt geconcludeerd | hebt/heeft geconcludeerd | hebt geconcludeerd | heeft geconcludeerd | hebben geconcludeerd | hebben geconcludeerd | hebben geconcludeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconcludeerd | had geconcludeerd | had geconcludeerd | hadt geconcludeerd | had geconcludeerd | hadden geconcludeerd | hadden geconcludeerd | hadden geconcludeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcludeerd hebben | zal/zult geconcludeerd hebben | zult/zal geconcludeerd hebben | zult geconcludeerd hebben | zal geconcludeerd hebben | zullen geconcludeerd hebben | zullen geconcludeerd hebben | zullen geconcludeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcludeerd hebben | zou geconcludeerd hebben | zou/zoudt geconcludeerd hebben | zoudt geconcludeerd hebben | zou geconcludeerd hebben | zouden geconcludeerd hebben | zouden geconcludeerd hebben | zouden geconcludeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconcludeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconcludeerd | er is geconcludeerd | |||||||||
verleden | er werd geconcludeerd | er was geconcludeerd | |||||||||
toekomend | er zal geconcludeerd worden | er zal geconcludeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconcludeerd worden | er zou geconcludeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconcludeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconcludeerd worden | geconcludeerd te worden | ||||||||
toekomend | geconcludeerd zullen worden | geconcludeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconcludeerd zijn | geconcludeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconcludeerd zullen zijn | geconcludeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconcludeerd | wordt geconcludeerd | wordt geconcludeerd | wordt geconcludeerd | wordt geconcludeerd | worden geconcludeerd | worden geconcludeerd | worden geconcludeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconcludeerd | werd geconcludeerd | werd geconcludeerd | werdt geconcludeerd | werd geconcludeerd | werden geconcludeerd | werden geconcludeerd | werden geconcludeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconcludeerd worden | zult geconcludeerd worden | zult geconcludeerd worden | zult geconcludeerd worden | zal geconcludeerd worden | zullen geconcludeerd worden | zullen geconcludeerd worden | zullen geconcludeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconcludeerd worden | zou geconcludeerd worden | zou/zoudt geconcludeerd worden | zoudt geconcludeerd worden | zou geconcludeerd worden | zouden geconcludeerd worden | zouden geconcludeerd worden | zouden geconcludeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconcludeerd | bent geconcludeerd | bent/is geconcludeerd | zijt geconcludeerd | is geconcludeerd | zijn geconcludeerd | zijn geconcludeerd | zijn geconcludeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconcludeerd | was geconcludeerd | was geconcludeerd | waart geconcludeerd | was geconcludeerd | waren geconcludeerd | waren geconcludeerd | waren geconcludeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcludeerd zijn | zult geconcludeerd zijn | zult geconcludeerd zijn | zult geconcludeerd zijn | zal geconcludeerd zijn | zullen geconcludeerd zijn | zullen geconcludeerd zijn | zullen geconcludeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcludeerd zijn | zou geconcludeerd zijn | zou/zoudt geconcludeerd zijn | zoudt geconcludeerd zijn | zou geconcludeerd zijn | zouden geconcludeerd zijn | zouden geconcludeerd zijn | zouden geconcludeerd zijn |