comprimeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van comprimeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | comprimeren | te comprimeren | ||||||||
toekomend | zullen comprimeren | te zullen comprimeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecomprimeerd | te hebben gecomprimeerd | ||||||||
toekomend | gecomprimeerd zullen hebben | gecomprimeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
comprimerend | gecomprimeerd | ev. comprimeer |
mv. verouderd comprimeert |
comprimere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | comprimeer | comprimeert | comprimeert | comprimeert | comprimeert | comprimeren | comprimeren | comprimeren | |||
verleden (o.v.t.) | comprimeerde | comprimeerde | comprimeerde | comprimeerde | comprimeerde | comprimeerden | comprimeerden | comprimeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal comprimeren | zult/zal comprimeren | zult/zal comprimeren | zult comprimeren | zal comprimeren | zullen comprimeren | zullen comprimeren | zullen comprimeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou comprimeren | zou comprimeren | zou(dt) comprimeren | zoudt comprimeren | zou comprimeren | zouden comprimeren | zouden comprimeren | zouden comprimeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecomprimeerd | hebt gecomprimeerd | hebt/heeft gecomprimeerd | hebt gecomprimeerd | heeft gecomprimeerd | hebben gecomprimeerd | hebben gecomprimeerd | hebben gecomprimeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecomprimeerd | had gecomprimeerd | had gecomprimeerd | hadt gecomprimeerd | had gecomprimeerd | hadden gecomprimeerd | hadden gecomprimeerd | hadden gecomprimeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecomprimeerd hebben | zal/zult gecomprimeerd hebben | zult/zal gecomprimeerd hebben | zult gecomprimeerd hebben | zal gecomprimeerd hebben | zullen gecomprimeerd hebben | zullen gecomprimeerd hebben | zullen gecomprimeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecomprimeerd hebben | zou gecomprimeerd hebben | zou/zoudt gecomprimeerd hebben | zoudt gecomprimeerd hebben | zou gecomprimeerd hebben | zouden gecomprimeerd hebben | zouden gecomprimeerd hebben | zouden gecomprimeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecomprimeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecomprimeerd | er is gecomprimeerd | |||||||||
verleden | er werd gecomprimeerd | er was gecomprimeerd | |||||||||
toekomend | er zal gecomprimeerd worden | er zal gecomprimeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecomprimeerd worden | er zou gecomprimeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecomprimeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecomprimeerd worden | gecomprimeerd te worden | ||||||||
toekomend | gecomprimeerd zullen worden | gecomprimeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecomprimeerd zijn | gecomprimeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecomprimeerd zullen zijn | gecomprimeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecomprimeerd | wordt gecomprimeerd | wordt gecomprimeerd | wordt gecomprimeerd | wordt gecomprimeerd | worden gecomprimeerd | worden gecomprimeerd | worden gecomprimeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecomprimeerd | werd gecomprimeerd | werd gecomprimeerd | werdt gecomprimeerd | werd gecomprimeerd | werden gecomprimeerd | werden gecomprimeerd | werden gecomprimeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecomprimeerd worden | zult gecomprimeerd worden | zult gecomprimeerd worden | zult gecomprimeerd worden | zal gecomprimeerd worden | zullen gecomprimeerd worden | zullen gecomprimeerd worden | zullen gecomprimeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecomprimeerd worden | zou gecomprimeerd worden | zou/zoudt gecomprimeerd worden | zoudt gecomprimeerd worden | zou gecomprimeerd worden | zouden gecomprimeerd worden | zouden gecomprimeerd worden | zouden gecomprimeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecomprimeerd | bent gecomprimeerd | bent/is gecomprimeerd | zijt gecomprimeerd | is gecomprimeerd | zijn gecomprimeerd | zijn gecomprimeerd | zijn gecomprimeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecomprimeerd | was gecomprimeerd | was gecomprimeerd | waart gecomprimeerd | was gecomprimeerd | waren gecomprimeerd | waren gecomprimeerd | waren gecomprimeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecomprimeerd zijn | zult gecomprimeerd zijn | zult gecomprimeerd zijn | zult gecomprimeerd zijn | zal gecomprimeerd zijn | zullen gecomprimeerd zijn | zullen gecomprimeerd zijn | zullen gecomprimeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecomprimeerd zijn | zou gecomprimeerd zijn | zou/zoudt gecomprimeerd zijn | zoudt gecomprimeerd zijn | zou gecomprimeerd zijn | zouden gecomprimeerd zijn | zouden gecomprimeerd zijn | zouden gecomprimeerd zijn |