Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pri·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenpersen’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse comprimer met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
comprimeren
comprimeerde
gecomprimeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

comprimeren

  1. overgankelijk samenpersen, compact maken
  2. overgankelijk (informatica) in een extra compact dataformaat brengen, zippen
    • Het zip-bestand werd door het inpakprogramma gecomprimeerd tot 2,3 MB. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen