coördineren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van coördineren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | coördineren | te coördineren | ||||||||
toekomend | zullen coördineren | te zullen coördineren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecoördineerd | te hebben gecoördineerd | ||||||||
toekomend | gecoördineerd zullen hebben | gecoördineerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
coördinerend | gecoördineerd | ev. coördineer |
mv. verouderd coördineert |
coördinere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | coördineer | coördineert | coördineert | coördineert | coördineert | coördineren | coördineren | coördineren | |||
verleden (o.v.t.) | coördineerde | coördineerde | coördineerde | coördineerde | coördineerde | coördineerden | coördineerden | coördineerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal coördineren | zult/zal coördineren | zult/zal coördineren | zult coördineren | zal coördineren | zullen coördineren | zullen coördineren | zullen coördineren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou coördineren | zou coördineren | zou(dt) coördineren | zoudt coördineren | zou coördineren | zouden coördineren | zouden coördineren | zouden coördineren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecoördineerd | hebt gecoördineerd | hebt/heeft gecoördineerd | hebt gecoördineerd | heeft gecoördineerd | hebben gecoördineerd | hebben gecoördineerd | hebben gecoördineerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecoördineerd | had gecoördineerd | had gecoördineerd | hadt gecoördineerd | had gecoördineerd | hadden gecoördineerd | hadden gecoördineerd | hadden gecoördineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecoördineerd hebben | zal/zult gecoördineerd hebben | zult/zal gecoördineerd hebben | zult gecoördineerd hebben | zal gecoördineerd hebben | zullen gecoördineerd hebben | zullen gecoördineerd hebben | zullen gecoördineerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecoördineerd hebben | zou gecoördineerd hebben | zou/zoudt gecoördineerd hebben | zoudt gecoördineerd hebben | zou gecoördineerd hebben | zouden gecoördineerd hebben | zouden gecoördineerd hebben | zouden gecoördineerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecoördineerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecoördineerd | er is gecoördineerd | |||||||||
verleden | er werd gecoördineerd | er was gecoördineerd | |||||||||
toekomend | er zal gecoördineerd worden | er zal gecoördineerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecoördineerd worden | er zou gecoördineerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecoördineerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecoördineerd worden | gecoördineerd te worden | ||||||||
toekomend | gecoördineerd zullen worden | gecoördineerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecoördineerd zijn | gecoördineerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecoördineerd zullen zijn | gecoördineerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecoördineerd | wordt gecoördineerd | wordt gecoördineerd | wordt gecoördineerd | wordt gecoördineerd | worden gecoördineerd | worden gecoördineerd | worden gecoördineerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecoördineerd | werd gecoördineerd | werd gecoördineerd | werdt gecoördineerd | werd gecoördineerd | werden gecoördineerd | werden gecoördineerd | werden gecoördineerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecoördineerd worden | zult gecoördineerd worden | zult gecoördineerd worden | zult gecoördineerd worden | zal gecoördineerd worden | zullen gecoördineerd worden | zullen gecoördineerd worden | zullen gecoördineerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecoördineerd worden | zou gecoördineerd worden | zou/zoudt gecoördineerd worden | zoudt gecoördineerd worden | zou gecoördineerd worden | zouden gecoördineerd worden | zouden gecoördineerd worden | zouden gecoördineerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecoördineerd | bent gecoördineerd | bent/is gecoördineerd | zijt gecoördineerd | is gecoördineerd | zijn gecoördineerd | zijn gecoördineerd | zijn gecoördineerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecoördineerd | was gecoördineerd | was gecoördineerd | waart gecoördineerd | was gecoördineerd | waren gecoördineerd | waren gecoördineerd | waren gecoördineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecoördineerd zijn | zult gecoördineerd zijn | zult gecoördineerd zijn | zult gecoördineerd zijn | zal gecoördineerd zijn | zullen gecoördineerd zijn | zullen gecoördineerd zijn | zullen gecoördineerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecoördineerd zijn | zou gecoördineerd zijn | zou/zoudt gecoördineerd zijn | zoudt gecoördineerd zijn | zou gecoördineerd zijn | zouden gecoördineerd zijn | zouden gecoördineerd zijn | zouden gecoördineerd zijn |