clusteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van clusteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | clusteren | te clusteren | ||||||||
toekomend | zullen clusteren | te zullen clusteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geclusterd | te hebben geclusterd | ||||||||
toekomend | geclusterd zullen hebben | geclusterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
clusterend | geclusterd | ev. cluster |
mv. verouderd clustert |
clustere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | cluster | clustert | clustert | clustert | clustert | clusteren | clusteren | clusteren | |||
verleden (o.v.t.) | clusterde | clusterde | clusterde | clusterde | clusterde | clusterden | clusterden | clusterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal clusteren | zult/zal clusteren | zult/zal clusteren | zult clusteren | zal clusteren | zullen clusteren | zullen clusteren | zullen clusteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou clusteren | zou clusteren | zou(dt) clusteren | zoudt clusteren | zou clusteren | zouden clusteren | zouden clusteren | zouden clusteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geclusterd | hebt geclusterd | hebt/heeft geclusterd | hebt geclusterd | heeft geclusterd | hebben geclusterd | hebben geclusterd | hebben geclusterd | |||
verleden (v.v.t.) | had geclusterd | had geclusterd | had geclusterd | hadt geclusterd | had geclusterd | hadden geclusterd | hadden geclusterd | hadden geclusterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geclusterd hebben | zal/zult geclusterd hebben | zult/zal geclusterd hebben | zult geclusterd hebben | zal geclusterd hebben | zullen geclusterd hebben | zullen geclusterd hebben | zullen geclusterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geclusterd hebben | zou geclusterd hebben | zou/zoudt geclusterd hebben | zoudt geclusterd hebben | zou geclusterd hebben | zouden geclusterd hebben | zouden geclusterd hebben | zouden geclusterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geclusterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geclusterd | er is geclusterd | |||||||||
verleden | er werd geclusterd | er was geclusterd | |||||||||
toekomend | er zal geclusterd worden | er zal geclusterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geclusterd worden | er zou geclusterd zijn | |||||||||
lijdende vorm geclusterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geclusterd worden | geclusterd te worden | ||||||||
toekomend | geclusterd zullen worden | geclusterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geclusterd zijn | geclusterd te zijn | ||||||||
toekomend | geclusterd zullen zijn | geclusterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geclusterd | wordt geclusterd | wordt geclusterd | wordt geclusterd | wordt geclusterd | worden geclusterd | worden geclusterd | worden geclusterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geclusterd | werd geclusterd | werd geclusterd | werdt geclusterd | werd geclusterd | werden geclusterd | werden geclusterd | werden geclusterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geclusterd worden | zult geclusterd worden | zult geclusterd worden | zult geclusterd worden | zal geclusterd worden | zullen geclusterd worden | zullen geclusterd worden | zullen geclusterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geclusterd worden | zou geclusterd worden | zou/zoudt geclusterd worden | zoudt geclusterd worden | zou geclusterd worden | zouden geclusterd worden | zouden geclusterd worden | zouden geclusterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geclusterd | bent geclusterd | bent/is geclusterd | zijt geclusterd | is geclusterd | zijn geclusterd | zijn geclusterd | zijn geclusterd | |||
verleden (v.v.t.) | was geclusterd | was geclusterd | was geclusterd | waart geclusterd | was geclusterd | waren geclusterd | waren geclusterd | waren geclusterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geclusterd zijn | zult geclusterd zijn | zult geclusterd zijn | zult geclusterd zijn | zal geclusterd zijn | zullen geclusterd zijn | zullen geclusterd zijn | zullen geclusterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geclusterd zijn | zou geclusterd zijn | zou/zoudt geclusterd zijn | zoudt geclusterd zijn | zou geclusterd zijn | zouden geclusterd zijn | zouden geclusterd zijn | zouden geclusterd zijn |