chromeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van chromeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | chromeren | te chromeren | ||||||||
toekomend | zullen chromeren | te zullen chromeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gechromeerd | te hebben gechromeerd | ||||||||
toekomend | gechromeerd zullen hebben | gechromeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
chromerend | gechromeerd | ev. chromeer |
mv. verouderd chromeert |
chromere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | chromeer | chromeert | chromeert | chromeert | chromeert | chromeren | chromeren | chromeren | |||
verleden (o.v.t.) | chromeerde | chromeerde | chromeerde | chromeerde | chromeerde | chromeerden | chromeerden | chromeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal chromeren | zult/zal chromeren | zult/zal chromeren | zult chromeren | zal chromeren | zullen chromeren | zullen chromeren | zullen chromeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou chromeren | zou chromeren | zou(dt) chromeren | zoudt chromeren | zou chromeren | zouden chromeren | zouden chromeren | zouden chromeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gechromeerd | hebt gechromeerd | hebt/heeft gechromeerd | hebt gechromeerd | heeft gechromeerd | hebben gechromeerd | hebben gechromeerd | hebben gechromeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gechromeerd | had gechromeerd | had gechromeerd | hadt gechromeerd | had gechromeerd | hadden gechromeerd | hadden gechromeerd | hadden gechromeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gechromeerd hebben | zal/zult gechromeerd hebben | zult/zal gechromeerd hebben | zult gechromeerd hebben | zal gechromeerd hebben | zullen gechromeerd hebben | zullen gechromeerd hebben | zullen gechromeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gechromeerd hebben | zou gechromeerd hebben | zou/zoudt gechromeerd hebben | zoudt gechromeerd hebben | zou gechromeerd hebben | zouden gechromeerd hebben | zouden gechromeerd hebben | zouden gechromeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gechromeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gechromeerd | er is gechromeerd | |||||||||
verleden | er werd gechromeerd | er was gechromeerd | |||||||||
toekomend | er zal gechromeerd worden | er zal gechromeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gechromeerd worden | er zou gechromeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gechromeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gechromeerd worden | gechromeerd te worden | ||||||||
toekomend | gechromeerd zullen worden | gechromeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gechromeerd zijn | gechromeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gechromeerd zullen zijn | gechromeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gechromeerd | wordt gechromeerd | wordt gechromeerd | wordt gechromeerd | wordt gechromeerd | worden gechromeerd | worden gechromeerd | worden gechromeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gechromeerd | werd gechromeerd | werd gechromeerd | werdt gechromeerd | werd gechromeerd | werden gechromeerd | werden gechromeerd | werden gechromeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gechromeerd worden | zult gechromeerd worden | zult gechromeerd worden | zult gechromeerd worden | zal gechromeerd worden | zullen gechromeerd worden | zullen gechromeerd worden | zullen gechromeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gechromeerd worden | zou gechromeerd worden | zou/zoudt gechromeerd worden | zoudt gechromeerd worden | zou gechromeerd worden | zouden gechromeerd worden | zouden gechromeerd worden | zouden gechromeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gechromeerd | bent gechromeerd | bent/is gechromeerd | zijt gechromeerd | is gechromeerd | zijn gechromeerd | zijn gechromeerd | zijn gechromeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gechromeerd | was gechromeerd | was gechromeerd | waart gechromeerd | was gechromeerd | waren gechromeerd | waren gechromeerd | waren gechromeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gechromeerd zijn | zult gechromeerd zijn | zult gechromeerd zijn | zult gechromeerd zijn | zal gechromeerd zijn | zullen gechromeerd zijn | zullen gechromeerd zijn | zullen gechromeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gechromeerd zijn | zou gechromeerd zijn | zou/zoudt gechromeerd zijn | zoudt gechromeerd zijn | zou gechromeerd zijn | zouden gechromeerd zijn | zouden gechromeerd zijn | zouden gechromeerd zijn |