Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Chili


  • chi·li
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘cayennepeper’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1886 [1]
  • [1]-[5]: via Spaans chile van Nahuatl chilli [2]
    Kan vaak ook worden opgevat als een (verkorting) van de synoniemen die "chili-" als eerste lid hebben.
  • [6]: verwijzing naar Chili, waar de grondstof chilisalpeter   eind 19e en begin 20e eeuw werd gewonnen
enkelvoud meervoud
naamwoord chili chili's
verkleinwoord - -

de chilim

  1. (plantkunde) benaming voor planten uit het geslacht Capsicum  
    • De chili groeit overal; het is eene plant, die zeer veel verduren kan; de kunst bij de aankweeking doet dezelve wel in grootte toenemen , maar in kracht verminderen. [3]
  2. (voeding) benaming voor pittige vrucht van een plant uit het geslacht Capsicum, soms ook gebruikt voor de niet pittige varianten
    • Sadiq beet in verse chili, het sap brandde in zijn mond. [4]
  3. (kookkunst) pittige specerij bestaand uit gedroogde en gemalen vruchten van planten behorend tot het geslacht Capsicum
    • Rooster het komijnzaad in hete olie tot het kraakt. Voeg de courgette toe en roer en strooi chili, ketoembar en tarmeriek erdoor. [5]
  4. (kookkunst) pittige saus gemaakt uit vruchten van planten behorend tot het geslacht Capsicum
    • Gelukkig is er genoeg voor de toeristen en gooien ze niet overal chili en silantro op (peterselie, gadver). (…) we verdenken er zelfs iemand van dat ze een lollie in de chili doopte... [6]
  5. (voeding) stoofpot onder meer bereid uit vlees en vruchten van planten behorend tot het geslacht Capsicum, vaak met bonen en tomaten
    • Binnen giet hij zijn glas flink vol, zet de tv aan en maakt iets te eten. Hij zit aan de tafel met chili en crackers en kijkt naar iets over een blinde detective. Hij ruimt de tafel af. Hij wast de pan en de schaal, droogt die spullen en bergt ze op, dan staat hij zichzelf toe een blik op de klok te werpen. [7]
  6. (verouderd) (landbouw) kunstmest hoofdzakelijk bestaande uit natriumnitraat, gewonnen uit chilisalpeter
    • Nog vraagt de heer Koopmans of kunstmeststoffen den grond niet uitputten. De heer De Vrieze spreekt dit bepaald tegen. Toen de chili vroeger nogal duur was, liet men dikwijls één ot twee meststoffen achterwege en daardoor kreeg men slechte gewassen en kwam dat praatje in de wereld. [8]
96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[9]


chili

  1. (plantkunde) chili, chilipeper


  • chi·li
  • Afkomstig van het Indiaanse naamwoord chilli dat uit het Nahuatl komt.

chili m

  1. (plantkunde), (specerij) chilipeper, Spaanse peper, rode peper
    «Del chilien på langs og skrap ut frøene.»
    Deel de chilipeper overlangs en schrap de zaadjes eruit.
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   chili     chilien     chilier     chiliene  
genitief   chilis     chiliens     chiliers     chilienes  


  • chi·li
  • Afkomstig van het Indiaanse naamwoord chilli dat uit het Nahuatl komt.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   chili     chilien     chiliar     chiliane  

chili m

  1. (plantkunde), (specerij) chilipeper, Spaanse peper, rode peper