• chau·vi·nis·tisch
  • vernoemd naar de legendarische, vaderlandslievende soldaat Nicolaas Chauvin
  • afgeleid van chauvinist met het achtervoegsel -isch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen chauvinistisch chauvinistischer
verbogen chauvinistische chauvinistischere
partitief chauvinistisch chauvinistischers -

chauvinistisch [1]

  1. behept met een overdreven vorm van vaderlandsliefde
    • U moet begrijpen hoe belangrijk voetbal voor ons is. Voetbal is het enige domein waarin men nog nationalistisch en chauvinistisch kan zijn zonder dat iemand met een vergelijking met het fascisme komt aanzetten. Ooit, in de jaren zeventig, heeft het Nederlands Elftal het voetbal voor altijd veranderd. We hebben ons steentje bijgedragen, overal ter wereld kent men het Nederlands Elftal. Onze koning kennen ze niet, Willem van Oranje evenmin. Maar Johan Cruijff! Ruud Gullit! Arjen Robben![2] 
    • Achter zo veel ongeremde hartstocht van de gemeente schuilt uiteraard een doorzichtige communicatiestrategie. Het stadhuis trekt simpelweg nog even wat chauvinistische registers open voordat diezelfde ‘prachttunnel’ straks voor een hoop ellende gaat zorgen. Deze zomer begint namelijk de grootschalige renovatie ervan en wordt de tunnelbuis richting Zuid tot 2019 volledig afgesloten. Met als gevolg dat we ons dus met z’n allen twee jaar lang over de Erasmusbrug moeten wurmen – áls er al van wurmen sprake kan zijn en we niet gewoon urenlang in de file vastzitten. Fijn dat onze neuzen, als het aan de gemeente ligt, dan ook figuurlijk al dezelfde kant op staan: leve ‘onze’ Maastunnel![3]  
  2. (politiek) met betrekking tot vaderlandsliefde, het chauvinisme
93 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 1 april 2017
  3. NRC Mirjam de Winter 16 februari 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be