nationalistisch
- na·ti·o·na·lis·tisch
- afgeleid van nationalist met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nationalistisch | nationalistischer | - |
verbogen | nationalistische | nationalistischere | - |
partitief | nationalistisch | nationalistischers | - |
nationalistisch [1]
- (politiek) nationaal gezind
1.
- Het woord nationalistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nationalistisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be