• char·ter
  • In de betekenis van ‘oorkonde’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [1]
  • [1] Middelnederlands tsa(e)rter, chart(e)re, charter ‘schriftelijk bewijsstuk, oorkonde’, ontleend aan Oudfrans charte, chartre, uit Latijn cartula, verkleinwoord van carta ‘stuk papier, blaadje’, waarvoor zie kaart.[2]
  • [3] Leenwoord uit Engels charterparty, ontleend aan Frans charte-partie.[2]
  • [4] Leenwoord uit Engels charter ‘een schip afhuren bij vrachtovereenkomst’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord charter charters
verkleinwoord chartertje chartertjes

het chartero

  1. (oorkondeleer, diplomatiek) een bezegelde, op perkament geschreven akte
  2. (zelden) handvest, d.w.z. beperkte grondwet, een stuk met afspraken, gedragsregels en richtlijnen
    • Het charter van de Verenigde Naties is als het ware de grondwet van de internationale organisatie van de Verenigde Naties 
  3. verkorting voor charterpartij, d.i. een scheepsvrachtbrief, (lucht)bevrachtingsovereenkomst
  4. verkorting voor chartervlucht, d.i. een vliegtuig dat speciaal voor deze gelegenheid is gehuurd
    • Een charter is meestal veel goedkoper dan een lijnvlucht 
     Bovendien zaten de charters naar de nieuwe bestemmingen stampvol.[3]
vervoeging van
charteren

charter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van charteren
    • Ik charter. 
  2. gebiedende wijs van charteren
    • Charter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van charteren
    • Charter je? 
90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]


charter

  1. chartervlucht