chambreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van chambreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | chambreren | te chambreren | ||||||||
toekomend | zullen chambreren | te zullen chambreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gechambreerd | te hebben gechambreerd | ||||||||
toekomend | gechambreerd zullen hebben | gechambreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
chambrerend | gechambreerd | ev. chambreer |
mv. verouderd chambreert |
chambrere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | chambreer | chambreert | chambreert | chambreert | chambreert | chambreren | chambreren | chambreren | |||
verleden (o.v.t.) | chambreerde | chambreerde | chambreerde | chambreerde | chambreerde | chambreerden | chambreerden | chambreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal chambreren | zult/zal chambreren | zult/zal chambreren | zult chambreren | zal chambreren | zullen chambreren | zullen chambreren | zullen chambreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou chambreren | zou chambreren | zou(dt) chambreren | zoudt chambreren | zou chambreren | zouden chambreren | zouden chambreren | zouden chambreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gechambreerd | hebt gechambreerd | hebt/heeft gechambreerd | hebt gechambreerd | heeft gechambreerd | hebben gechambreerd | hebben gechambreerd | hebben gechambreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gechambreerd | had gechambreerd | had gechambreerd | hadt gechambreerd | had gechambreerd | hadden gechambreerd | hadden gechambreerd | hadden gechambreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gechambreerd hebben | zal/zult gechambreerd hebben | zult/zal gechambreerd hebben | zult gechambreerd hebben | zal gechambreerd hebben | zullen gechambreerd hebben | zullen gechambreerd hebben | zullen gechambreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gechambreerd hebben | zou gechambreerd hebben | zou/zoudt gechambreerd hebben | zoudt gechambreerd hebben | zou gechambreerd hebben | zouden gechambreerd hebben | zouden gechambreerd hebben | zouden gechambreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gechambreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gechambreerd | er is gechambreerd | |||||||||
verleden | er werd gechambreerd | er was gechambreerd | |||||||||
toekomend | er zal gechambreerd worden | er zal gechambreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gechambreerd worden | er zou gechambreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gechambreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gechambreerd worden | gechambreerd te worden | ||||||||
toekomend | gechambreerd zullen worden | gechambreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gechambreerd zijn | gechambreerd te zijn | ||||||||
toekomend | gechambreerd zullen zijn | gechambreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gechambreerd | wordt gechambreerd | wordt gechambreerd | wordt gechambreerd | wordt gechambreerd | worden gechambreerd | worden gechambreerd | worden gechambreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gechambreerd | werd gechambreerd | werd gechambreerd | werdt gechambreerd | werd gechambreerd | werden gechambreerd | werden gechambreerd | werden gechambreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gechambreerd worden | zult gechambreerd worden | zult gechambreerd worden | zult gechambreerd worden | zal gechambreerd worden | zullen gechambreerd worden | zullen gechambreerd worden | zullen gechambreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gechambreerd worden | zou gechambreerd worden | zou/zoudt gechambreerd worden | zoudt gechambreerd worden | zou gechambreerd worden | zouden gechambreerd worden | zouden gechambreerd worden | zouden gechambreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gechambreerd | bent gechambreerd | bent/is gechambreerd | zijt gechambreerd | is gechambreerd | zijn gechambreerd | zijn gechambreerd | zijn gechambreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gechambreerd | was gechambreerd | was gechambreerd | waart gechambreerd | was gechambreerd | waren gechambreerd | waren gechambreerd | waren gechambreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gechambreerd zijn | zult gechambreerd zijn | zult gechambreerd zijn | zult gechambreerd zijn | zal gechambreerd zijn | zullen gechambreerd zijn | zullen gechambreerd zijn | zullen gechambreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gechambreerd zijn | zou gechambreerd zijn | zou/zoudt gechambreerd zijn | zoudt gechambreerd zijn | zou gechambreerd zijn | zouden gechambreerd zijn | zouden gechambreerd zijn | zouden gechambreerd zijn |