• cham·bre·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijn op kamertemperatuur brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • afgeleid van het Franse chambrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
chambreren
chambreerde
gechambreerd
zwak -d volledig

chambreren

  1. overgankelijk het op kamertemperatuur laten komen van (met name rode) wijn
    • Een wijn chambreren houdt in deze op een temperatuur tussen 15°C en 17°C op te dienen. 
  2. ergatief het op kamertemperatuur komen van (met name rode) wijn
    • Een rode wijn moet chambreren. 
90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]