cederen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van cederen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | cederen | te cederen | ||||||||
toekomend | zullen cederen | te zullen cederen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecedeerd | te hebben gecedeerd | ||||||||
toekomend | gecedeerd zullen hebben | gecedeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
cederend | gecedeerd | ev. cedeer |
mv. verouderd cedeert |
cedere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | cedeer | cedeert | cedeert | cedeert | cedeert | cederen | cederen | cederen | |||
verleden (o.v.t.) | cedeerde | cedeerde | cedeerde | cedeerde | cedeerde | cedeerden | cedeerden | cedeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal cederen | zult/zal cederen | zult/zal cederen | zult cederen | zal cederen | zullen cederen | zullen cederen | zullen cederen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou cederen | zou cederen | zou(dt) cederen | zoudt cederen | zou cederen | zouden cederen | zouden cederen | zouden cederen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecedeerd | hebt gecedeerd | hebt/heeft gecedeerd | hebt gecedeerd | heeft gecedeerd | hebben gecedeerd | hebben gecedeerd | hebben gecedeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecedeerd | had gecedeerd | had gecedeerd | hadt gecedeerd | had gecedeerd | hadden gecedeerd | hadden gecedeerd | hadden gecedeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecedeerd hebben | zal/zult gecedeerd hebben | zult/zal gecedeerd hebben | zult gecedeerd hebben | zal gecedeerd hebben | zullen gecedeerd hebben | zullen gecedeerd hebben | zullen gecedeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecedeerd hebben | zou gecedeerd hebben | zou/zoudt gecedeerd hebben | zoudt gecedeerd hebben | zou gecedeerd hebben | zouden gecedeerd hebben | zouden gecedeerd hebben | zouden gecedeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecedeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecedeerd | er is gecedeerd | |||||||||
verleden | er werd gecedeerd | er was gecedeerd | |||||||||
toekomend | er zal gecedeerd worden | er zal gecedeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecedeerd worden | er zou gecedeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecedeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecedeerd worden | gecedeerd te worden | ||||||||
toekomend | gecedeerd zullen worden | gecedeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecedeerd zijn | gecedeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecedeerd zullen zijn | gecedeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecedeerd | wordt gecedeerd | wordt gecedeerd | wordt gecedeerd | wordt gecedeerd | worden gecedeerd | worden gecedeerd | worden gecedeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecedeerd | werd gecedeerd | werd gecedeerd | werdt gecedeerd | werd gecedeerd | werden gecedeerd | werden gecedeerd | werden gecedeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecedeerd worden | zult gecedeerd worden | zult gecedeerd worden | zult gecedeerd worden | zal gecedeerd worden | zullen gecedeerd worden | zullen gecedeerd worden | zullen gecedeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecedeerd worden | zou gecedeerd worden | zou/zoudt gecedeerd worden | zoudt gecedeerd worden | zou gecedeerd worden | zouden gecedeerd worden | zouden gecedeerd worden | zouden gecedeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecedeerd | bent gecedeerd | bent/is gecedeerd | zijt gecedeerd | is gecedeerd | zijn gecedeerd | zijn gecedeerd | zijn gecedeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecedeerd | was gecedeerd | was gecedeerd | waart gecedeerd | was gecedeerd | waren gecedeerd | waren gecedeerd | waren gecedeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecedeerd zijn | zult gecedeerd zijn | zult gecedeerd zijn | zult gecedeerd zijn | zal gecedeerd zijn | zullen gecedeerd zijn | zullen gecedeerd zijn | zullen gecedeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecedeerd zijn | zou gecedeerd zijn | zou/zoudt gecedeerd zijn | zoudt gecedeerd zijn | zou gecedeerd zijn | zouden gecedeerd zijn | zouden gecedeerd zijn | zouden gecedeerd zijn |