(heteroniem)

  • ce·de·ren
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen

[A] céderen

  1. vervaardigd van cederhout
    • een kist van cederhout is een cederen kist 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cederen
cedeerde
gecedeerd
zwak -d volledig [B]

[B] cedéren

  1. overgankelijk (juridisch) (een recht) afstaan, overdragen
55 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[5]