castigeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van castigeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | castigeren | te castigeren | ||||||||
toekomend | zullen castigeren | te zullen castigeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecastigeerd | te hebben gecastigeerd | ||||||||
toekomend | gecastigeerd zullen hebben | gecastigeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
castigerend | gecastigeerd | ev. castigeer |
mv. verouderd castigeert |
castigere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | castigeer | castigeert | castigeert | castigeert | castigeert | castigeren | castigeren | castigeren | |||
verleden (o.v.t.) | castigeerde | castigeerde | castigeerde | castigeerde | castigeerde | castigeerden | castigeerden | castigeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal castigeren | zult/zal castigeren | zult/zal castigeren | zult castigeren | zal castigeren | zullen castigeren | zullen castigeren | zullen castigeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou castigeren | zou castigeren | zou(dt) castigeren | zoudt castigeren | zou castigeren | zouden castigeren | zouden castigeren | zouden castigeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecastigeerd | hebt gecastigeerd | hebt/heeft gecastigeerd | hebt gecastigeerd | heeft gecastigeerd | hebben gecastigeerd | hebben gecastigeerd | hebben gecastigeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecastigeerd | had gecastigeerd | had gecastigeerd | hadt gecastigeerd | had gecastigeerd | hadden gecastigeerd | hadden gecastigeerd | hadden gecastigeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecastigeerd hebben | zal/zult gecastigeerd hebben | zult/zal gecastigeerd hebben | zult gecastigeerd hebben | zal gecastigeerd hebben | zullen gecastigeerd hebben | zullen gecastigeerd hebben | zullen gecastigeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecastigeerd hebben | zou gecastigeerd hebben | zou/zoudt gecastigeerd hebben | zoudt gecastigeerd hebben | zou gecastigeerd hebben | zouden gecastigeerd hebben | zouden gecastigeerd hebben | zouden gecastigeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecastigeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecastigeerd | er is gecastigeerd | |||||||||
verleden | er werd gecastigeerd | er was gecastigeerd | |||||||||
toekomend | er zal gecastigeerd worden | er zal gecastigeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecastigeerd worden | er zou gecastigeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecastigeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecastigeerd worden | gecastigeerd te worden | ||||||||
toekomend | gecastigeerd zullen worden | gecastigeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecastigeerd zijn | gecastigeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecastigeerd zullen zijn | gecastigeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecastigeerd | wordt gecastigeerd | wordt gecastigeerd | wordt gecastigeerd | wordt gecastigeerd | worden gecastigeerd | worden gecastigeerd | worden gecastigeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecastigeerd | werd gecastigeerd | werd gecastigeerd | werdt gecastigeerd | werd gecastigeerd | werden gecastigeerd | werden gecastigeerd | werden gecastigeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecastigeerd worden | zult gecastigeerd worden | zult gecastigeerd worden | zult gecastigeerd worden | zal gecastigeerd worden | zullen gecastigeerd worden | zullen gecastigeerd worden | zullen gecastigeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecastigeerd worden | zou gecastigeerd worden | zou/zoudt gecastigeerd worden | zoudt gecastigeerd worden | zou gecastigeerd worden | zouden gecastigeerd worden | zouden gecastigeerd worden | zouden gecastigeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecastigeerd | bent gecastigeerd | bent/is gecastigeerd | zijt gecastigeerd | is gecastigeerd | zijn gecastigeerd | zijn gecastigeerd | zijn gecastigeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecastigeerd | was gecastigeerd | was gecastigeerd | waart gecastigeerd | was gecastigeerd | waren gecastigeerd | waren gecastigeerd | waren gecastigeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecastigeerd zijn | zult gecastigeerd zijn | zult gecastigeerd zijn | zult gecastigeerd zijn | zal gecastigeerd zijn | zullen gecastigeerd zijn | zullen gecastigeerd zijn | zullen gecastigeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecastigeerd zijn | zou gecastigeerd zijn | zou/zoudt gecastigeerd zijn | zoudt gecastigeerd zijn | zou gecastigeerd zijn | zouden gecastigeerd zijn | zouden gecastigeerd zijn | zouden gecastigeerd zijn |