• cas·ti·geer
vervoeging van
castigeren

castigeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castigeren
    • Ik castigeer. 
  2. gebiedende wijs van castigeren
    • Castigeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castigeren
    • Castigeer je?