• cas·ti·geert
vervoeging van
castigeren

castigeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castigeren
    • Jij castigeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castigeren
    • Hij castigeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van castigeren
    • Castigeert!