• can·ta·te
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zangstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1777 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cantate cantaten
cantates
verkleinwoord - -

de cantatev / m [3]

  1. (muziek) een muzikale compositie voor een of meer zangers, begeleid door instrumenten
  2. (religie) vroegere benaming van de vierde zondag na Pasen
72 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]