• ca·chet [A]
  • cachet [B]
  • [A] Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stempel’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1][2][3]
  • [B] werkwoord
    • Leenwoord uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord cachet cachetten
verkleinwoord

[A] het cacheto

  1. stempel, zegel
    • Een zilveren cachet. 
  2. (figuurlijk), (maatschappij) aanzien, maatschappelijke status
    • Is de gemeenteraad bereid de beurs te trekken? De stad kan niet zonder theater, vindt Van Wakeren. „Een theater geeft cachet.” Bij coalitiepartij SP, de grootste partij in Hengelo, en oppositiepartij VVD - met vier zetels de op één na grootste oppositiepartij - zijn er bedenkingen. Van Grouw: „We willen graag een theater houden, maar ik twijfel of het op deze manier moet.” VVD-fractievoorzitter Onno Fiechter: „Een theater, ja, maar we willen niet koste wat kost verder met deze organisatie. Een blanco cheque krijgen ze van ons niet.” VVD en SP zouden graag „meer grip” hebben op het bestuur van de schouwburg. De directie en de raad van toezicht hebben sinds 1991 „een afstand” tot de gemeente, het gebouw is geen eigendom van de gemeente, maar als „het misgaat, komen ze wel bij ons”, aldus Van Grouw.[4] 
    • Waar komt die voorkeursbehandeling van westerlingen in Zuidoost-Azië vandaan? Doen ze het dan echt zoveel beter dan hun lokale collega’s? Om te beginnen heeft het Westen in de loop der jaren een goede reputatie opgebouwd in Azië, stelt Peter Peverelli, sinoloog aan de Vrije Universiteit en adviseur voor westerse bedrijven in China. „Er is altijd veel ontzag geweest voor de efficiënte manier waarop wij in het Westen werken.” Dat zie je terug in de vraag naar bijvoorbeeld Europese medewerkers bij Aziatische bedrijven, zegt Peverelli. „Als je met een Europeaan aankomt bij een vergadering, geeft dat een zeker cachet.”[5]  
     Hij klakte hard met zijn tong om zijn bewering van meer cachet te voorzien.[6]
  3. (figuurlijk) karakteristiek, kenmerk, kenmerkende eigenschap
    • Ze geven het een persoonlijk cachet. 
vervoeging van
cachen

cachet

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cachen
    • Jij cachet. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cachen
    • Hij cachet. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van cachen
    • Cachet! 
91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[7]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cachet     le cachet     cachets     les cachets  

cachet m

  1. stempel, cachet [1]
    «Cachet et signature.»
    Stempel en handtekening.
  2. zegel
  3. (farmacologie) tablet [1], pil [1]
    «Un cachet par jour vous maintiendra en bonne santé.»
    Een pil per dag houdt je gezond.[1]
  4. (figuurlijk), (maatschappij) aanzien, cachet [2]