• ka·rak·te·ris·tiek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kenmerkend’ voor het eerst aangetroffen in 1792 [1]
  • Afgeleid van karakter met het achtervoegsel -istiek
enkelvoud meervoud
naamwoord karakteristiek karakteristieken
verkleinwoord karakteristiekje karakteristiekjes

de karakteristiekv

  1. typerende eigenschap, waarmee iets of iemand zich onderscheidt van andere(n).
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen karakteristiek karakteristieker karakteristiekst
verbogen karakteristieke karakteristiekere karakteristiekste
partitief karakteristieks karakteristiekers -

karakteristiek

  1. kenmerkend, tekenend.
     Rijke en belastingschuwe politieke vluchtelingen hebben namelijk een voor deze groep karakteristiek probleem, dat verder niet zo gebruikelijk is onder politieke vluchtelingen.[2]
     Regenwormen, haring en de lindeboom zijn zomaar een paar typisch Nederlandse natuurverschijnselen. Vijftig van dit soort karakteristieke soorten planten en dieren staan in de eerste Canon van de Nederlandse natuur, die vandaag verschijnt.[3]


99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]