• bui·te·nis·sig
  • In de betekenis van ‘zonderling’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
  • Samenstellende afleiding van buiten en is, bedacht door Multatuli met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen buitenissigbuitenissigerbuitenissigst
verbogen buitenissigebuitenissigerebuitenissigste
partitief buitenissigsbuitenissigers-
79 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[3]