brandmerken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van brandmerken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | brandmerken | te brandmerken | ||||||||
toekomend | zullen brandmerken | te zullen brandmerken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebrandmerkt | te hebben gebrandmerkt | ||||||||
toekomend | gebrandmerkt zullen hebben | gebrandmerkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
brandmerkend | gebrandmerkt | ev. brandmerk |
mv. verouderd brandmerkt |
brandmerke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | brandmerk | brandmerkt | brandmerkt | brandmerkt | brandmerkt | brandmerken | brandmerken | brandmerken | |||
verleden (o.v.t.) | brandmerkte | brandmerkte | brandmerkte | brandmerkte | brandmerkte | brandmerkten | brandmerkten | brandmerkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal brandmerken | zult/zal brandmerken | zult/zal brandmerken | zult brandmerken | zal brandmerken | zullen brandmerken | zullen brandmerken | zullen brandmerken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou brandmerken | zou brandmerken | zou(dt) brandmerken | zoudt brandmerken | zou brandmerken | zouden brandmerken | zouden brandmerken | zouden brandmerken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebrandmerkt | hebt gebrandmerkt | hebt/heeft gebrandmerkt | hebt gebrandmerkt | heeft gebrandmerkt | hebben gebrandmerkt | hebben gebrandmerkt | hebben gebrandmerkt | |||
verleden (v.v.t.) | had gebrandmerkt | had gebrandmerkt | had gebrandmerkt | hadt gebrandmerkt | had gebrandmerkt | hadden gebrandmerkt | hadden gebrandmerkt | hadden gebrandmerkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebrandmerkt hebben | zal/zult gebrandmerkt hebben | zult/zal gebrandmerkt hebben | zult gebrandmerkt hebben | zal gebrandmerkt hebben | zullen gebrandmerkt hebben | zullen gebrandmerkt hebben | zullen gebrandmerkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebrandmerkt hebben | zou gebrandmerkt hebben | zou/zoudt gebrandmerkt hebben | zoudt gebrandmerkt hebben | zou gebrandmerkt hebben | zouden gebrandmerkt hebben | zouden gebrandmerkt hebben | zouden gebrandmerkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebrandmerkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebrandmerkt | er is gebrandmerkt | |||||||||
verleden | er werd gebrandmerkt | er was gebrandmerkt | |||||||||
toekomend | er zal gebrandmerkt worden | er zal gebrandmerkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebrandmerkt worden | er zou gebrandmerkt zijn | |||||||||
lijdende vorm gebrandmerkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebrandmerkt worden | gebrandmerkt te worden | ||||||||
toekomend | gebrandmerkt zullen worden | gebrandmerkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebrandmerkt zijn | gebrandmerkt te zijn | ||||||||
toekomend | gebrandmerkt zullen zijn | gebrandmerkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebrandmerkt | wordt gebrandmerkt | wordt gebrandmerkt | wordt gebrandmerkt | wordt gebrandmerkt | worden gebrandmerkt | worden gebrandmerkt | worden gebrandmerkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebrandmerkt | werd gebrandmerkt | werd gebrandmerkt | werdt gebrandmerkt | werd gebrandmerkt | werden gebrandmerkt | werden gebrandmerkt | werden gebrandmerkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebrandmerkt worden | zult gebrandmerkt worden | zult gebrandmerkt worden | zult gebrandmerkt worden | zal gebrandmerkt worden | zullen gebrandmerkt worden | zullen gebrandmerkt worden | zullen gebrandmerkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebrandmerkt worden | zou gebrandmerkt worden | zou/zoudt gebrandmerkt worden | zoudt gebrandmerkt worden | zou gebrandmerkt worden | zouden gebrandmerkt worden | zouden gebrandmerkt worden | zouden gebrandmerkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebrandmerkt | bent gebrandmerkt | bent/is gebrandmerkt | zijt gebrandmerkt | is gebrandmerkt | zijn gebrandmerkt | zijn gebrandmerkt | zijn gebrandmerkt | |||
verleden (v.v.t.) | was gebrandmerkt | was gebrandmerkt | was gebrandmerkt | waart gebrandmerkt | was gebrandmerkt | waren gebrandmerkt | waren gebrandmerkt | waren gebrandmerkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebrandmerkt zijn | zult gebrandmerkt zijn | zult gebrandmerkt zijn | zult gebrandmerkt zijn | zal gebrandmerkt zijn | zullen gebrandmerkt zijn | zullen gebrandmerkt zijn | zullen gebrandmerkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebrandmerkt zijn | zou gebrandmerkt zijn | zou/zoudt gebrandmerkt zijn | zoudt gebrandmerkt zijn | zou gebrandmerkt zijn | zouden gebrandmerkt zijn | zouden gebrandmerkt zijn | zouden gebrandmerkt zijn |