• bouw·mees·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwmeester bouwmeesters
verkleinwoord bouwmeestertje bouwmeestertjes

de bouwmeesterm

  1. (beroep), (kunst), (wetenschap), (techniek), architect, ontwerper van gebouwen, die dit ontwerp visualiseert en de verwerkelijking van dit concept technisch en administratief begeleidt.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]