Nederlands

 
Botter
Uitspraak
Woordafbreking
  • bot·ter

Bijvoeglijk naamwoord

botter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van bot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord botter botters
verkleinwoord bottertje bottertjes

Zelfstandig naamwoord

de botterm

  1. (scheepvaart) een visserschip met een platte bodem, dat gemaakt werd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw
    • Kenners beschouwden botters, die als vissersvaartuigen op de Zuiderzee, de Noordzeekust en de Waddenzee gebruikt werden als snelle en elegante schepen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord botter

Zelfstandig naamwoord

botter

  1. boter


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

botter

  1. inergatief schoppen
    «Ça ne m’empêche pas de botter le cul à ceux qui m’embêtent.»
    Dat verhindert me niet om diegenen die me ergeren, een schop in de kont te geven. [1]
  2. ergatief (spreektaal) aanlokken, bevallen
    «Tes bottes, mon pote, elles me bottent
    Jouw laarzen beste vriend, die vind ik leuk!
    «La plongée, ça le botte
    Duiken lijkt hem wel wat. [2]
  3. (spreektaal) (Canada) geslachtsgemeenschap hebben

Verwijzingen


Drents

Zelfstandig naamwoord

botter

  1. (voeding) boter; gekarnde en geknede room van melk, meestal gebruikt als voedingsstof


Gronings

Zelfstandig naamwoord

botter

  1. (voeding) boter; gekarnde en geknede room van melk, meestal gebruikt als voedingsstof
Schrijfwijzen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

botter

  1. (voeding) boter; gekarnde en geknede room van melk, meestal gebruikt als voedingsstof
Schrijfwijzen

Meer informatie

Meer informatie


Veluws

Zelfstandig naamwoord

botter

  1. (voeding) boter; gekarnde en geknede room van melk, meestal gebruikt als voedingsstof

Meer informatie