Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·lok·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanlokken
lokte aan
aangelokt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanlokken [1]

  1. overgankelijk tot zich lokken, aantrekken, bekoren, op aangename wijze boeien
    • De organisatie probeert het festival nog beter bekend te maken en meer toeschouwers aan te lokken. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen