toelachen
- toe·la·chen
- samenstelling van toe en lachen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
toelachen |
lachte toe |
toegelachen |
zwak -t
gemengd |
volledig |
toelachen [1]
- vriendelijk met een glimlach naar iemand kijken
- Ik lach je gewoon vriendelijk toe en dat is heel wat anders dan dat ik je uitlach!
- Behalve de zelfzuchtige eigenschappen van de personages komen ook hun sterk ongemakkelijke trekjes naar boven in het script. Dat begint direct in de eerste scène, wanneer brandweerlui en politiemensen na de aanslagen worden geprezen voor hun moed en inzet. George begint met het toelachen van een brandweerman, om hem vervolgens een schouderklop, een hand en dan een knuffel te geven. Het is allemaal een beetje too much. Uiteindelijk weet George ternauwernood te ontsnappen aan een welverdiende oplawaai van een brandweerman, nadat hij zijn grote mond weer eens de vrije loop heeft gelaten. [2]
- (figuurlijk) aangenaam toeschijnen, prettig overkomen
- Een gelukkige toekomst lacht mij toe
- Het geluk bleef hem toelachen: in 2005 slaagde hij voor zijn examens en Noord- en Zuid-Soedan tekenden hun Allesomvattende Vredesverdrag. Vol zelfvertrouwen liep Godfrey terug naar Yei en vandaar door naar de Zuid-Soedanese hoofdstad Juba. [3]
- Het woord toelachen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toelachen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Casper van der Veen Diederik Huffels 5 augustus 2016
- ↑ NRC Koert Lindijer 5 september 2009
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be