• aan·la·chen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanlachen
lachte aan
aangelachen
zwak -t


gemengd

volledig

aanlachen

  1. toelachen, gunstig zijn
  2. bekoren
33 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be