• aan·lok·ke·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aanlokkelijk aanlokkelijker aanlokkelijkst
verbogen aanlokkelijke aanlokkelijkere aanlokkelijkste
partitief aanlokkelijks aanlokkelijkers -

aanlokkelijk

  1. verleidelijk ogend
    • Het programma oogt aanlokkelijk. 
     Om thuis aan zijn vrouw te vertellen dat hun bron van inkomsten was opgedroogd, leek eveneens een weinig aanlokkelijk vooruitzicht.[1]
     Hij verzette zijn gedachten en fantaseerde over het groen van Nottingham, dat een stuk aanlokkelijker was dan het uitzicht waar hij bijna de hele dag mee werd geconfronteerd.[1]
     Al sinds Socrates is een van de grondbeginselen van de wijsbegeerte dat mensen uitzonderlijk slecht in staat zijn onderscheid te maken tussen wat ze nodig hebben en wat ze zich wensen, tussen wat een voorwaarde is voor hun welzijn en wat alleen maar aanlokkelijk lijkt, maar hen in werkelijkheid zou kunnen schaden of benadelen.[2]
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]