aanlokken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanlokken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanlokken | aan te lokken | ||||||||
toekomend | zullen aanlokken aan zullen lokken |
te zullen aanlokken aan te zullen lokken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangelokt | te hebben aangelokt | ||||||||
toekomend | aangelokt zullen hebben | aangelokt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanlokkend | aangelokt | ev. lok aan |
mv. verouderd lokt aan |
lokke aan (bijzin) aanlokke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | lok aan | lokt aan | lokt aan | lokt aan | lokt aan | lokken aan | lokken aan | lokken aan | |||
verleden (o.v.t.) | lokte aan | lokte aan | lokte aan | lokte aan | lokte aan | lokten aan | lokten aan | lokten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanlokken | zult/zal aanlokken | zult/zal aanlokken | zult aanlokken | zal aanlokken | zullen aanlokken | zullen aanlokken | zullen aanlokken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanlokken | zou aanlokken | zou(dt) aanlokken | zoudt aanlokken | zou aanlokken | zouden aanlokken | zouden aanlokken | zouden aanlokken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanlok | aanlokt | aanlokt | aanlokt | aanlokt | aanlokken | aanlokken | aanlokken | |||
verleden (o.v.t.) | aanlokte | aanlokte | aanlokte | aanlokte | aanlokte | aanlokten | aanlokten | aanlokten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanlokken aan zal lokken |
zult/zal aanlokken aan zult/zal lokken |
zult/zal aanlokken aan zult/zal lokken |
zult aanlokken aan zult lokken |
zal aanlokken aan zal lokken |
zullen aanlokken aan zullen lokken |
zullen aanlokken aan zullen lokken |
zullen aanlokken aan zullen lokken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanlokken aan zou lokken |
zou aanlokken aan zou lokken |
zou(dt) aanlokken aan zou(dt) lokken |
zoudt aanlokken aan zoudt lokken |
zou aanlokken aan zou lokken |
zouden aanlokken aan zouden lokken |
zouden aanlokken aan zouden lokken |
zouden aanlokken aan zouden lokken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangelokt | hebt aangelokt | hebt/heeft aangelokt | hebt aangelokt | heeft aangelokt | hebben aangelokt | hebben aangelokt | hebben aangelokt | |||
verleden (v.v.t.) | had aangelokt | had aangelokt | had aangelokt | hadt aangelokt | had aangelokt | hadden aangelokt | hadden aangelokt | hadden aangelokt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangelokt hebben | zal/zult aangelokt hebben | zult/zal aangelokt hebben | zult aangelokt hebben | zal aangelokt hebben | zullen aangelokt hebben | zullen aangelokt hebben | zullen aangelokt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangelokt hebben | zou aangelokt hebben | zou/zoudt aangelokt hebben | zoudt aangelokt hebben | zou aangelokt hebben | zouden aangelokt hebben | zouden aangelokt hebben | zouden aangelokt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangelokt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangelokt | er is aangelokt | |||||||||
verleden | er werd aangelokt | er was aangelokt | |||||||||
toekomend | er zal aangelokt worden | er zal aangelokt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangelokt worden | er zou aangelokt zijn | |||||||||
lijdende vorm aangelokt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangelokt worden | aangelokt te worden | ||||||||
toekomend | aangelokt zullen worden | aangelokt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangelokt zijn | aangelokt te zijn | ||||||||
toekomend | aangelokt zullen zijn | aangelokt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangelokt | wordt aangelokt | wordt aangelokt | wordt aangelokt | wordt aangelokt | worden aangelokt | worden aangelokt | worden aangelokt | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangelokt | werd aangelokt | werd aangelokt | werdt aangelokt | werd aangelokt | werden aangelokt | werden aangelokt | werden aangelokt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangelokt worden | zult aangelokt worden | zult aangelokt worden | zult aangelokt worden | zal aangelokt worden | zullen aangelokt worden | zullen aangelokt worden | zullen aangelokt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangelokt worden | zou aangelokt worden | zou/zoudt aangelokt worden | zoudt aangelokt worden | zou aangelokt worden | zouden aangelokt worden | zouden aangelokt worden | zouden aangelokt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangelokt | bent aangelokt | bent/is aangelokt | zijt aangelokt | is aangelokt | zijn aangelokt | zijn aangelokt | zijn aangelokt | |||
verleden (v.v.t.) | was aangelokt | was aangelokt | was aangelokt | waart aangelokt | was aangelokt | waren aangelokt | waren aangelokt | waren aangelokt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangelokt zijn | zult aangelokt zijn | zult aangelokt zijn | zult aangelokt zijn | zal aangelokt zijn | zullen aangelokt zijn | zullen aangelokt zijn | zullen aangelokt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangelokt zijn | zou aangelokt zijn | zou/zoudt aangelokt zijn | zoudt aangelokt zijn | zou aangelokt zijn | zouden aangelokt zijn | zouden aangelokt zijn | zouden aangelokt zijn |