borstelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van borstelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | borstelen | te borstelen | ||||||
toekomend | zullen borstelen | te zullen borstelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geborsteld | te hebben geborsteld | ||||||
toekomend | geborsteld zullen hebben | geborsteld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
borstelend | geborsteld | ev. borstel |
mv. verouderd borstelt |
borstele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | borstel | borstelt | borstelt | borstelt | borstelt | borstelen | borstelen | borstelen | |
verleden (o.v.t.) | borstelde | borstelde | borstelde | borstelde | borstelde | borstelden | borstelden | borstelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal borstelen | zult/zal borstelen | zult/zal borstelen | zult borstelen | zal borstelen | zullen borstelen | zullen borstelen | zullen borstelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou borstelen | zou borstelen | zou(dt) borstelen | zoudt borstelen | zou borstelen | zouden borstelen | zouden borstelen | zouden borstelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geborsteld | hebt geborsteld | hebt/heeft geborsteld | hebt geborsteld | heeft geborsteld | hebben geborsteld | hebben geborsteld | hebben geborsteld | |
verleden (v.v.t.) | had geborsteld | had geborsteld | had geborsteld | hadt geborsteld | had geborsteld | hadden geborsteld | hadden geborsteld | hadden geborsteld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geborsteld hebben | zal/zult geborsteld hebben | zult/zal geborsteld hebben | zult geborsteld hebben | zal geborsteld hebben | zullen geborsteld hebben | zullen geborsteld hebben | zullen geborsteld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geborsteld hebben | zou geborsteld hebben | zou/zoudt geborsteld hebben | zoudt geborsteld hebben | zou geborsteld hebben | zouden geborsteld hebben | zouden geborsteld hebben | zouden geborsteld hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geborsteld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geborsteld | er is geborsteld | |||||||
verleden | er werd geborsteld | er was geborsteld | |||||||
toekomend | er zal geborsteld worden | er zal geborsteld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geborsteld worden | er zou geborsteld zijn |