bolwerk
- bol·werk
- In de betekenis van ‘bastion’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- samenstelling van bol en werk [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bolwerk | bolwerken |
verkleinwoord | bolwerkje | bolwerkjes |
het bolwerk o
- uitstekend gedeelte van een bastion of vesting
- versterking, hetgeen ter versteviging dient
- (figuurlijk), (pejoratief) plaats waar een organisatie of groep sterk staat
- Dat is een bolwerk van fascisten.
- → verwijst naar een plaats waar fascisten verzamelen of waar zij talrijk zijn
- Dat is een bolwerk van fascisten.
vervoeging van |
---|
bolwerken |
bolwerk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bolwerken
- Ik bolwerk.
- gebiedende wijs van bolwerken
- Bolwerk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bolwerken
- Bolwerk je?
- Het woord bolwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bolwerk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bolwerk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bolwerk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be