bastion
- bas·ti·on
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bolwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1602 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bastion | bastions |
verkleinwoord | bastionnetje | bastionnetjes |
het bastion o
- (militair) (bouwkunde) uitstekend deel van een vestingswal
- (figuurlijk) plaats waar iemand of een organisatie heel sterk is
- [1] bolwerk, citadel, vestingwerk, schans
- Het woord bastion staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bastion" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bastion" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bastion op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Enzo van Steenbergen 12 april 2017
- ↑ NRC Kim Deen 6 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bastion | bastions |
bastion
- bas·ti·on
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bastion | le bastion | bastions | les bastions |
bastion m