blurren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van blurren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blurren			te blurren
	toekomend		zullen blurren			te zullen blurren
voltooid	tegenwoordig		geblurd			te geblurd
	toekomend		geblurd zullen			geblurd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	blurrend		geblurd			ev. blur	mv. verouderd blurt	blurre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	blur	blurt	blurt	blurt	blurt	blurren	blurren	blurren
verleden (o.v.t.)	blurde	blurde	blurde	blurde	blurde	blurden	blurden	blurden
toekomend (o.t.t.t.)	zal blurren	zult/zal blurren	zult/zal blurren	zult blurren	zal blurren	zullen blurren	zullen blurren	zullen blurren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blurren	zou blurren	zou(dt) blurren	zoudt blurren	zou blurren	zouden blurren	zouden blurren	zouden blurren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij